Het verhaal van een engagement: medestander Georges

Georges is al lange tijd medestander van de Beweging, hij legt ons uit hoe hij samen met de meest kwetsbaren zijn strijd tegen armoede vorm geeft.

“Ik was 25 jaar oud toen ik André Modave ontmoette, een van de eerste Belgische volontairs. Hij woonde achter in een doodlopende straat in Molenbeek en deelde het leven van de armste bevolking, onzichtbaar en onbekend voor mij tot dan toe. Ik was net klaar met mijn rechtenstudie, ik stond aan de vooravond van een professionele carrière waaraan ik zin wilde geven, maar ik wilde niet in de voetsporen treden van mijn vader, die zelf advocaat was. De mensen die zich rond André verzamelden, maakten me snel duidelijk hoe belangrijk het is dat ze een advocaat aan hun zijde hebben: wanneer ze naar het gerechtsgebouw gingen, was dat ofwel omdat ze er in handboeien naartoe werden gesleept, ofwel omdat kinderen dreigden te worden geplaatst, maar bijna nooit als eiser om hun rechten te doen gelden.

Dus veranderde ik van gedachten en besloot ik “advocaat op blote voeten” te worden, zoals sommige collega’s me noemden, verwijzend naar de dokters op blote voeten die door Mao tijdens de Culturele Revolutie naar het Chinese platteland werden gestuurd.

In die tijd was de Beweging in België niet erg bekend. Ik zag het als een kleine buurtvereniging die vooral veldwerk aanbood, wat mijn vrouw en mij goed uitkwam. André bleef met me praten over de stichter van de Beweging, pater Joseph Wrésinski, en drong erop aan dat ik hem zou opzoeken in Pierrelaye. Eerlijk gezegd was ik eerst wat terughoudend, ik wilde niet echt een soort goeroe ontmoeten, een priester bovendien, die met mij over zijn opvattingen over armoede zou praten. Ik ging toch, maar met mijn voeten stevig op de grond, en toen gebeurde wat ik echt niet verwacht had: hij sprak niet veel, maar ondervroeg me uitvoerig over wat ik zag of hoorde. Hij was één met het volk en leed onder het onrecht dat hen werd aangedaan. Hij maakte zelfs aantekeningen van wat ik zei, ook al was ik nog maar een kleine advocaat in opleiding. De kwestie van de mensenrechten kwam ter sprake en daar werd in die tijd nog niet veel over gesproken.

Aan het eind van het interview vroeg hij me mee te werken aan een nummer van het tijdschrift Igloo – genoemd naar de krotten in de sloppenwijk Noisy-le-Grand (de voorloper van het Vierde Wereldblad en de Franstalige tegenhanger Partenaire) – gewijd aan de wet. Zo maakte hij me gepassioneerd over mensenrechten en schrijven.

Maar in de loop van mijn ontmoetingen met Joseph Wrésinski en met leden van de Beweging heb ik vooral geleerd dat de strijd tegen armoede niet kan worden herleid tot een juridische strijd, hoe belangrijk die ook moge zijn: de betrekkingen tussen leden van een gezin kunnen niet worden herleid tot een opsomming van rechten en plichten. Zonder de bereidheid om samen te bouwen aan een gemeenschappelijke toekomst waarin iedereen een erkende plaats en rol heeft, zullen ook de meest verfijnde wetten onvermijdelijk mensen uitsluiten. Dit is wat mijn engagement al bijna vijftig jaar voedt.

In de begindagen van de Beweging in België waren de statuten minder duidelijk dan nu. Aangezien er geen erkenning was van de overheid, moesten we allemaal in ons levensonderhoud voorzien. Er was dus geen duidelijk onderscheid tussen volontairs en medestanders. We zijn beginnen werken zonder ons veel zorgen te maken over ons statuut. Beetje bij beetje werden de statuten duidelijker en kreeg ik de keuze: vrijwilliger worden of mijn werk als advocaat voortzetten, waar ik steeds meer plezier in kreeg. Het was een moeilijke keuze. Ik koos ervoor om medestander te worden en de Beweging heeft mijn keuze altijd gerespecteerd.

Ik was jarenlang samen met André aanwezig in Molenbeek, daarna in de Samaritaine-wijk in het hartje van de Marollen, en tenslotte bij de daklozen aan het Centraal Station in Brussel. Met de straatbewoners hebben we een mensenrechtencel opgericht, waarover ik heb geschreven in het boek Rue des droits de l’homme. Tegelijkertijd werd ik gevraagd voorzitter te worden van ATD in België en de internationale beweging te vertegenwoordigen op fora van de Raad van Europa in Straatsburg. In deze periode heb ik echt geleerd wat het betekent om de stem van de allerarmsten te laten horen in het publieke debat.

Van 2016 tot 2021 maakte ik deel uit van het nationaal team. Ook dit was een spannende ervaring. Wat ik me herinner is dat dit team de mens altijd op de eerste plaats heeft gezet, vooral degenen die het het moeilijkst hebben, zelfs als dat betekent dat we anders of aan een veel lager tempo moesten werken. Soms moest ik, die is opgeleid om efficiënt te zijn, op mijn tong bijten maar dat is de prijs die je moet betalen als je wil dat niemand achterblijft.

Tegelijkertijd heb ik samen met militanten deelgenomen – en ik neem nog steeds deel – aan de bijeenkomsten van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (in een dynamiek van Kruising van Kennis). Ik ben nog steeds geboeid door het unieke en relevante perspectief dat militanten bieden op soms zeer complexe maatschappelijke vraagstukken. Dit inspireert mijn bijdragen aan andere groepen in de Beweging, bijvoorbeeld de juridische of politieke werkgroep waarvan ik lid ben.

In de loop der jaren heeft mijn betrokkenheid bij de Beweging mijn visie op de wereld en de mensheid gevormd. Ondanks het stilzwijgen waartoe zij zijn veroordeeld of het onrecht waarvan zij het slachtoffer zijn, durven de allerarmsten, en anderen aan hun zijde, toch hun hoofd op te heffen. Dit dagelijks verzet maakt ons allen sterker om vrije en solidaire burgers te zijn.

In de komende jaren wil ik verhalen schrijven over mensen die in armoede leven en zich verzetten tegen dit onrecht. Ik ben dit verschuldigd aan al deze moedige mensen.

0
    0
    Je winkelmand
    Your cart is emptyNaar vorige pagina