We zijn boos en verontwaardigd omdat armoede blijft duren. Toch willen we niet ontmoedigd geraken. Een gesprek met Gie Van den Eeckhaut van SoCiuS over knellende spelregels en het geloof in verandering.
Uw werkdomein is maatschappelijke innovatie. Wat verstaat u daaronder?
Innovatie kennen we vooral als vernieuwing op het vlak van technologie. Wat wij willen is de maatschappij vernieuwen, dat doe je door de spelregels te veranderen. Die zijn talrijk en breed, bijvoorbeeld hoe we hier het interview afnemen, verkeersregels, spelregels die te maken hebben met organisaties, spelregels tussen mensen. Altijd en overal zijn er spelregels.
Als we iets onrechtvaardig vinden is dat vaak omdat we botsen met spelregels. De vrouwenbeweging heeft geknokt tegen spelregels die maakten dat vrouwen zich niet ten volle konden ontwikkelen. De armoedebeweging knokt tegen spelregels die mensen vasthouden in armoede.
Hoe maak je nieuwe spelregels?
We proberen, vaak in de beslotenheid van het eigen werkveld, praktijken uit te werken met nieuwe spelregels. Zo ontdekken we wat mogelijk is en ontstaat een maatschappelijk leerproces. Dit noem ik het laboratorium.
Het is belangrijk dat we met meerderen zo’n praktijken uittesten. Samen ontdekken we wat werkt of niet, samen vormen we een stroom. Zo ontstaan maatschappelijke ‘samenstromingen’ die in de eerste plaats bewustmaken en die daarna structuren kunnen veranderen.
Een ziekenkas is ontstaan uit vele kleine solidariteitsinitiatieven. Mensen stelden zich de vraag : wat moet er gebeuren als een van ons ziek wordt? We steken allemaal een stukje van ons loon in de ziekenkas. En met dat geld zullen we de zieke ondersteunen. Ondertussen is dat gigantisch groot geworden en verankerd. Maar oorspronkelijk was dat klein en lokaal.
Voor nieuwe praktijken zoals repaircafés, lokale markten en deeleconomie zoeken we nu eigen spelregels, economisch en ecologisch. Dit is nog geen mainstream, maar over tien jaar misschien wel. We zien nu al veranderingen. Verzekeraars bieden al verzekeringen aan voor deelauto’s.
Dat zijn positieve verhalen. In de strijd tegen armoede duiken nieuwe spelregels op die de solidariteit verminderen.
Maatschappelijke innovatie komt tot stand in een arena waar onze leefwereld, de overheid en de markt de spelers zijn. Vandaag overheerst de markt, met spelregels die gericht zijn op winst.
Wat wij waardevol vinden voor onze leefwereld, waar onze relaties en onze familie bijhoren, dat botst dikwijls met de spelregels van de markt. Het marktdenken drukt zo hard op het arbeidsleven dat de leefwereld er last van krijgt, denk maar aan de burn-outs. De markt overheerst ook het denken van de overheid. Solidariteit als deel van het systeem staat op de helling. We moeten strijden voor het behoud ervan, maar deze ‘systeemsolidariteit’ kan aangevuld worden met solidariteit in de leefwereld, bijvoorbeeld het organiseren van ouderenzorg in de wijken. Dat gebeurt al. Nieuwe vormen van gedeelde zorg in de leefwereld moeten we zichtbaar maken.
De achillespees is dat we snel willen veranderen, geen vijftig jaar wachten. Maar er zijn weinig alternatieven voor de lange weg. Om niet ontmoedigd te geraken heb je tussentijdse successen nodig: werken rond woonbeleid maar ook zorgen dat enkele mensen naar een betere woning kunnen verhuizen.
Wat is nodig om de strijd in de arena niet te verliezen ?
Het is belangrijk om te strijden vanuit je krachten. Blijf jezelf, ook als organisatie. De kracht van onze leefwereld, daar gaat een groot ethisch appel van uit.
Onze rol is drievoudig. We verbinden mensen met elkaar, in groepen, netwerken en bewegingen en bieden ruimte voor ontwikkeling. Er is de kritische rol: we maken kwesties uit de leefwereld van mensen bekend, we dragen bij tot een maatschappelijke dialoog via een publiek debat, maar evengoed rond de keukentafel of in de trein. Tenslotte moeten we laboratoria creëren: praktijken ontwikkelen die een antwoord bieden op maatschappelijke vraagstukken, waardige alternatieven die gemeengoed kunnen worden. Aantonen dat het nu al kan. Dat is hoopvol.
Het tijdsklimaat is niet gunstig. De teneur is dat mensen individueel verantwoordelijk zijn voor hun situatie, dat ze niet gepamperd moeten worden. Toch moeten we armoedebestrijding op de agenda houden.
Algemeen is er weinig mededogen. Des te belangrijker wordt het om praktijken te ontwikkelen die verbindingen creëren tussen mensen in armoede en mensen die niet leven in armoede. Om verhalen te vertellen hoe het is om in armoede te leven, hoe het komt dat mensen in armoede leven. Om vanuit het ethisch appel solidariteit wakker te maken. Er is geen andere weg.
U benadrukt het belang van Wij. ‘Mensen zijn samen sterk’. Wat als mensen zich niet kunnen verenigen of uitgesloten worden?
Ik heb geen pasklaar antwoord. Maar misschien is het genoeg als jullie 100 of zelfs maar 30 mensen bereiken. Daaruit kunnen praktijken groeien die op lange termijn een groot effect hebben voor veel mensen. Ik denk aan het Algemeen Verslag over de Armoede (1994). Jullie hebben enorm aan die kar getrokken, jullie vroegen de overheid om een beleid uit te stippelen in dialoog met mensen in armoede, vanuit hun leefwereld. Dat was toen redelijk uniek. Het gebeurde vanuit een beperkt netwerk. Toch zijn er framewissels gebeurd die vandaag bepalen hoe we kijken naar armoede.
Het creëren van dergelijke straffe verhalen is een essentiële opdracht voor organisaties als ATD Vierde Wereld. Er is de hoop dat het succes andere mensen aanzet zich te verbinden.
U spreekt veel over hoop.
Je moet hopen en geloven dat het goed komt in de toekomst. Anders hou je het niet vol en moet je stoppen. Je werkt met mensen, je ontwikkelt netwerken, praktijken … omdat je gelooft dat het vorm kan geven aan de toekomst. Je weet dat je het gewoon moet doen, ook al weet je niet of het zal lukken.
Toen de homobeweging van start ging in de jaren ‘90 dachten ze wellicht nog niet aan de mogelijkheid van een homohuwelijk. Idem voor de vrouwenbeweging. Toen ze startten en belachelijk gemaakt werden, wisten ze niet wat ze allemaal zouden bereiken. Toch zijn ze er voor gegaan.
U heeft onderzoek gedaan naar de mensen achter die grote maatschappelijke innovaties. Wat hebben ze met elkaar gemeen?
Drie B’s: ze zijn Bewogen, Bevlogen, Beweeglijk.
Wie bewogen is, is geraakt, kan kwaad zijn, wil verandering, wil een droom waarmaken. Bevlogen ben je als je al je talenten mobiliseert, grenzeloos. Soms ben je ’ambetant‘ voor je omgeving, je confronteert. Je gaat met dit alles beweeglijk om: als het zo niet lukt, doen we het op een andere manier, als het hier niet kan, dan doe we het ergens anders Oprichten wat nog niet is. Wat die mensen ook allemaal met elkaar gemeen hebben is dat ze heel nieuwsgierig zijn.
Bewogenheid betekent altijd drive, in de innerlijke geraaktheid zit de energie. Dit inspireert en appelleert. Hier willen mensen hun kar aanhaken.
Daarnaast is een strategische competentie nodig. Hoe het goede idee vorm geven naar een realiteit die werkt? En het dan ook nog verkocht krijgen, zorgen dat andere mensen mee in het verhaal willen stappen.
Vanwaar uw optimisme ?
Als je naar de geschiedenis kijkt, zie je een voortschrijdende beweging. De arbeidersbeweging voerde een keiharde strijd voor solidariteit, met veel terugval, met slachtoffers, met politieke en sociale oorlog. Op lange termijn zie je altijd stappen vooruit. Het is aan de kar blijven trekken tegen beter weten in.
Het tijdsklimaat is ongunstig, toch zijn veel actoren alerter dan 50 jaar geleden.
Voldoende mensen moeten een kritische massa vormen. Een samenleving verandert maar als er een volgehouden inspanning blijft van een kritische massa. En die is er wat mij betreft.
Hoe kunnen we elkaar versterken ondanks onze verschillen?
Ieder die iets wil veranderen vindt wel partners, supporters. Goed dat er verschillende organisaties, bewegingen zijn. Je kan complementair zijn.
Maar je moet je verbonden voelen, beseffen dat je in eenzelfde stroom zit. Geen concurrenten zijn.
Daarnaast moet je ook openstaan voor andere praktijken, daarvan willen leren. De samenleving is er bij gebaat dat er actoren zijn met verschillende visies. Zo ontdek je werkbare praktijken.
Hoe gaat u zelf om met verontwaardiging?
Ik zie verontwaardiging als een brandstof. Je moet ze goed aanwenden, omringen met competenties. Dan wordt die brandstof energie, anders verbrand je of raak je opgebrand.
Isabelle Maes en Guy Malfait
Gie Van den Eeckhaut – medewerker innovatie bij SoCiuS, steunpunt voor sociaal-cultureel volwassenenwerk – docent sociaal werk Thomas More hogeschool