De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten ging in gesprek met coördinator Wouter Cox over ATD Vierde Wereld en lokaal armoedebeleid. Je leest het interview op hun website of hieronder.
Cijfers mogen dan bemoedigend lijken en projectmatig mogen bescheiden successen worden geboekt, echt structurele oplossingen voor armoede blijven veraf. Armoede-expert Wouter Cox is coördinator van de Vlaamse tak van ATD Vierde Wereld, een beweging die zich inzet voor een samenleving zonder armoede en sociale uitsluiting en voor de waardigheid van mensen in kwetsbare situaties. Lokaal praatte met hem over gedeelde ervaringen en belangen, waar het water diep blijft, en wat lokale besturen goed doen of kunnen doen.
‘Een belangrijk deel van de werking van ATD Vierde Wereld zit in de inspraakfora die we op regelmatige tijdstippen en op verschillende plaatsen inrichten, zoals onze volksuniversiteit’, steekt Wouter Cox van wal. ‘Daar gaan we in gesprek over vooraf bepaalde thema’s die we in groep uitdiepen: met onze “militanten”, dat zijn mensen in armoede die met ons meewerken, met medestanders – mensen die vanuit persoonlijke of werkervaring naast mensen in armoede gaan staan – en met gast-experten. Met de conclusies uit die fora gaan we aankloppen bij beleidsmakers en voeren we sensibiliserende acties.’
Ik krijg het gevoel dat hier een grote en gevarieerde groep bijeenkomt.
‘Inderdaad. Bij de voorbereidingen van zo’n volksuniversiteit zijn telkens ruim 100 mensen betrokken, uit alle geledingen van onze doelgroep, inclusief mensen met migratieachtergrond en mensen zonder papieren. Op het forum zelf zijn minder deelnemers aanwezig, maar we streven naar een zo goed mogelijke vertegenwoordiging van onze hele achterban.’
‘Zo hadden we het bij een van de laatste bijeenkomsten van de volksuniversiteit over verkiezingen en het nut van stemmen, vooral in het licht van de afschaffing van de opkomstplicht op lokaal niveau. De teneur bij aanvang van de zitting was dat 50% van de aanwezigen zou gaan stemmen. Daarop zijn we in discussie gegaan: over de opdrachten van een gemeentebestuur, over het kiessysteem, over meerderheden en coalities, over de weerslag daarvan op partijprogramma’s en de compromissen die partijen moeten sluiten enzovoort. Bij onze kansarme achterban zit veel ongenoegen, kiezers neigen er vaak naar extremen vanuit een fundamenteel wantrouwen tegen alles en iedereen. Ze hebben het stereotiepe beeld van de politicus voor ogen die eerst iets aan je belooft en het dan na de verkiezingen niet doet.
We hebben in de gesprekken heel fel de collectieve kaart getrokken: zo heeft een burgemeester voor ons de taak en de plicht om voor voldoende betaalbare huisvesting op zijn grondgebied te zorgen, niet zozeer om in te gaan op individuele behoeften en problemen. De vraag die we moeten stellen is: wat vinden we daarvan als groep, kun je je als individu achter de vragen van de groep scharen, en kun je dan stemmen voor wat de groep wil? Als je wilt dat er iets verandert, is gaan stemmen de enige optie. Want als je niet gaat, verandert er al zeker niets. En warempel: na die uitleg lag de stembereidheid bij de deelnemers al op 90 procent. Toegegeven, naast onze getrouwe deelnemers waren het vooral leden met interesse in politiek die naar deze volksuniversiteit waren gekomen.’
Welke grote thema’s of speerpunten plaatsen jullie vandaag nog op de agenda?
‘Voor 2023 gaat het over energie, wonen met onder andere de koppeling tussen huisvesting en tewerkstelling, en mentaal welzijn. Onze militanten bepalen die thema’s op basis van de knelpunten en drempels die ze in het leven tegenkomen. Het thema verkiezingen hebben we dan weer vanuit het organisatiebestuur gepusht, omdat we het belangrijk vinden ons daar tijdig op toe te leggen. In 2024 willen we het hebben over inkomen en schulden, over de kracht van mensen in armoede, en het “mogen zijn wie ik ben, mogen zeggen wat ik denk”.’
Hoe kijk je vanuit die thema’s naar wat lokale besturen doen op het vlak van armoedebestrijding?
‘Een eerste belangrijke algemene bedenking die ik wil maken, is dat lokale besturen de vinger aan de pols van de samenleving hebben en in die zin signalen kunnen geven naar de hogere overheden. Dat geldt ook voor de politici: lokale partijen hebben ook nationaal een signaalfunctie. Naar ons gevoel gebeurt dat te weinig, iedereen lijkt op zijn eiland te werken. Een tweede bedenking volgt uit de voorbije covidcrisis. Toen hebben zowel lokale als bovenlokale overheden inspanningen geleverd om problemen op te lossen die al tientallen jaren aansleepten, en waarvan mensen dachten dat ze niet op te lossen waren. Daklozen verdwenen van de straat en kregen opvang.
Mensen in illegaal verblijf die zich zonder registratie op het publieke domein bewogen, konden om sanitaire redenen toch een vaccinatie en een covidcertificaat krijgen. Kwetsbare mensen kregen laptops. Lokale besturen trokken daar zelf scheve situaties recht. Alleen ging het om tijdelijke maatregelen: eenmaal de crisis voorbij werd alles teruggedraaid. Dat is frustrerend voor mensen die het moeten ondergaan, en het roept vragen op: veel hulp voor mensen in armoede wordt dus maar toegankelijk wanneer de gezondheid van de samenleving in gevaar is? Het was pijnlijk om te zien hoe kwetsbare mensen hun best deden om toch maar besmet te geraken vanwege de opvang en verzorging die eraan vasthing.’
‘Onze fundamentele boodschap aan lokale en andere besturen is daarom: wees consequenter in wat je doet. Hetzelfde geldt voor de vele projecten die in het verleden zijn uitgevoerd, maar die altijd beperkt waren in de tijd, met name voor de bestrijding van kinderarmoede. Uitleendiensten voor knutselgerei, 1 euromaaltijden, een gratis computer: allemaal mooi, maar het stopt ook telkens. De politiek en de samenleving verliezen daardoor aan geloofwaardigheid. En zet “geloof” dan nog maar tussen haakjes, het is de waardigheid die op het spel staat. Lokale besturen moeten ook meer zelf het initiatief nemen, voorbij de mooie logo’s en affiches van de SDG’s, waar armoede nota bene op nummer één staat. Ik zeg er meteen bij dat er ook goede voorbeelden zijn. De gemeente Keerbergen voerde een aanbod van warme maaltijden in dat beantwoordde aan een behoefte van tweeverdieners, maar koppelde daar tegelijk warme maaltijden tegen gereduceerd tarief aan voor kinderen in armoede. Dat is positieve, proactieve actie. Maar zulke initiatieven blijven schaars. En als wij als armoedeorganisatie moeten tussenkomen of bemiddelen wanneer kinderen hun rapport niet krijgen omdat de schoolrekening niet betaald is, dan schort er iets. Want dat is een gedeelde verantwoordelijkheid van lokale overheden en scholen, niet van de armoedesector.’
‘Nog een heikel punt, dat te maken heeft met wat ik zei over verkiezingen, is lokale beleidsparticipatie. Wie vertegenwoordigt de verkozen politicus, en zorgt zij of hij ervoor dat iedereen in de gemeente gehoord wordt? Specifieke doelgroepen zijn heel duidelijk vragende partij om gehoord te worden en hun visie te geven op zaken die ertoe doen: mobiliteit, huisvesting, inrichting van de openbare ruimte enzovoort. Beperk burgerparticipatie niet tot de nieuwe kleurkeuze voor de banken in het park. Laatst vroeg een OCMW aan onze organisatie hoe het in de eigen gemeente de doelgroep van mensen in armoede het best kon bereiken om ze te kunnen bevragen. Verbijsterend, niet? Ik denk dan: neem om te beginnen een kijkje in je eigen wachtzaal. Maar de vraag is tekenend voor een aantal dingen. OCMW’s willen oprecht de drempels en moeilijkheden van hun cliënteel leren kennen, want zij ijveren hard voor dat cliënteel.
De mensen die zij horen of zien, zijn het topje van de ijsberg, en weinigen onder hen zijn mondig en kunnen het goed uitleggen. Achter hen ligt een onbenut potentieel aan kennis en ervaring van hen die onzichtbaarder zijn of moeilijker uit hun woorden geraken. Die mensen bevragen lijkt makkelijker te gaan met een vereniging als tussenpersoon. De vrees leeft bij OCMW’s dat maatschappelijk werkers veel bagger over zich heen krijgen als ze in direct gesprek gaan met mensen in armoede. Die vrees is vaak onterecht, ook al is de maatschappelijk werker inderdaad de eerste waartegen een cliënt zijn frustraties kan beginnen uiten. Mensen in armoede willen op inspraakmomenten wel degelijk serieus en constructief mee nadenken. Het zijn mensen met een mening. Die mening omzetten in lokaal beleid is allesbehalve eenvoudig, maar investeren in luisteren naar die meningen rendeert op lange termijn.’
Van medewerkers of coördinatoren armoedebeleid hoor je vaak de vraag: hoe kunnen we bij andere diensten binnen onze organisatie een armoedereflex aankweken, zodat we het thema niet alleen moeten trekken?
‘Dat probleem zie je op alle bestuursniveaus. De zogenaamd coördinerende armoedecel bevindt zich naast een cel huisvesting, naast een cel onderwijs enzovoort, terwijl ze van bij het begin transversaal zou moeten zijn. Zo loop je automatisch achter de feiten aan. En de eerstelijnswerkers worden daar de dupe van. Veel lokale kinderarmoedemedewerkers haken na verloop van tijd af, omdat ze via de projectmatige manier van werken niet voldoende verandering kunnen realiseren, daar had ik het al over. Wij zien ook ex-OCMW-maatschappelijk werkers die gefrustreerd zijn geraakt, omdat ze de tijd niet meer vonden of kregen om met de cliënten vanuit een menselijke relatie naar afdoende oplossingen te zoeken. Ik zeg niet dat het overal zo is, maar zowel bij de VDAB als bij de OCMW’s vormt de jacht op kwartaalcijfers een steeds belangrijker deel van de opdracht.’
‘In het algemeen krijgt het armoedethema in onze samenleving een stiefmoederlijke behandeling. Enkel op de lokale besturen schieten heeft daarom ook geen zin. Het is de samenleving die je moet zien te overtuigen, dan volgt ook het beleid, want het beleid trekt de kaart van het electoraat. Armoedeproblemen oplossen is een structureel proces op langere termijn. De projectmatige manier van werken verzacht in het beste geval kortstondig het leed van mensen in armoede. Wat ook niet helpt, is repressief optreden. Verbied je bijvoorbeeld kinderbedelarij op je grondgebied, dan gaan de ouders bedelen in hun plaats en verdwijnen de kinderen al helemaal van de radar voor de hulpverlening. Bij de besteding van middelen zitten de prioriteiten bovendien vaak scheef, veel nuttig geld verdampt. Neem bijvoorbeeld de sinterklaasshows die sommige OCMW’s of sociale huizen organiseren voor kinderen in armoede: dat komt neer op brood en spelen, terwijl er andere en fundamentelere tekorten zijn. Ik begin dan direct te rekenen: hoeveel laptops of internetverbindingen had je kunnen bekostigen met het geld van zo’n evenement?
Armoedebestrijding vraagt doortastende maatregelen, geen imagebuilding. Kijk naar de stad Amsterdam, die besliste om geen gezinnen met kinderen uit hun woning te zetten. Voor gezinnen in moeilijkheden zet de stad een apart traject op, zonder deurwaarders. Gemeenten kunnen veel zelfstandig beslissen, ook die van ons. Lokale besturen zijn bevoegd voor alles waarop geen bovenliggend regelgevend kader van toepassing is.
‘Waar burgemeesters het thema naar zich toe trekken, beweegt er wel wat. De strijd tegen armoede op een positieve manier naar een hoger niveau tillen kan dan ook enkel wanneer je denkt vanuit coördinatie, door armoedebeleid te integreren op het niveau van stedelijk en gemeentelijk beleid in het algemeen.’
We hebben het decreet lokaal sociaal beleid waarbinnen lokale besturen de regie hebben over de samenwerkingsverbanden voor Geïntegreerd Breed Onthaal (GBO). Komen we daarmee niet een eind ver in het vinden van een antwoord?
‘Ja, als er niet alleen wordt gepraat maar ook wordt gedaan. Nu zijn er veel goede praktijkvoorbeelden, die eigenlijk het best een dwingend karakter zouden krijgen voor alle lokale besturen. Gemeenten zijn te vaak eilanden die van elkaar verschillen, en op den duur gaan mensen vergelijken: welke maatregelen of voordelen biedt buurgemeente A wel of niet tegenover buurgemeente B? Een voorbeeld is de nieuwbouw van sociale huisvesting. In Nederland gebeurt dat verplicht volgens duurzame-energienormen, hier mogen besturen verdorie nog kiezen of ze dat doen! Gemeenten die het wel doen, zijn fantastisch bezig, maar de goede voorbeelden mogen gerust van hogerhand worden verplicht en uitgerold in groeipaden.’
De armoedecijfers zijn door toedoen van het covidbeleid licht gedaald, hoewel kinderarmoede wel toeneemt. Het Planbureau ziet het armoederisico afnemen tot 2030 en verwacht daarna een stijging tot 2070, in hoofdzaak voor jongere groepen werkenden als gevolg van de groeiende kloof tussen lonen en uitkeringen. Maar wie de cijfers vandaag bekijkt, zou de algemene indruk kunnen krijgen dat het met de armoede wel meevalt?
‘Dat is een moeilijke discussie. Met cijfers kun je altijd verschillende richtingen uit. Ik zie een stagnering maar ook communicerende vaten: bestrijd je armoede bij senioren, dan stijgt ze bij een andere kwetsbare doelgroep. De toestand bij de subgroepen fluctueert naargelang de maatregelen en de economische situatie. Bovendien vrees ik dat de armoedekloof dieper wordt. Daarmee bedoel ik dat het almaar moeilijker wordt om uit de armoede te geraken. De problemen die we bij gezinnen vaststellen, worden groter. En dak- en thuisloosheid is een straatje zonder eind. Het begint bij een inkomen en een woning. Tijdens een thematisch overleg met de volksuniversiteit over sociaal wonen hebben we met een aantal testpersonen de wachtlijsten van verschillende gemeenten vergeleken. In één gemeente moest een alleenstaande man van 72 jaar nog zestien jaar wachten op een sociale woning.
Zes-tien jaar. Als je dus iemand hoort zeggen dat de wooncrisis nog meevalt, is het maar de vraag waar die de lat legt. In het segment van de jonge gezinnen is de situatie misschien minder dramatisch, omdat die groep prioriteit heeft. Het beeld verandert als je naar de allerzwaksten kijkt. De restgroep heeft het hoe langer hoe moeilijker om aansluiting te vinden bij de samenleving. Mensen gaan weer in houten getimmerde barakken wonen, en niet alleen in de grote steden. Ik nodig je uit om de ronde te doen van de poorten van garageboxen in een middelgrote centrumstad en er overal eens aan te kloppen. Je zult schrikken van het aantal keren dat je antwoord krijgt, dat verzeker ik je. Ik ken zelf een gezin met drie kinderen dat al meer dan een jaar in een garagebox woont. Dat is de discrepantie tussen de armoedecijfers en de dagelijkse realiteit.’
De vraag naar een plan van aanpak voor gezinnen met zogenaamde multiproblematieken is prangend bij sociaal werkers van gemeenten. We laten lokale besturen daarover kennis uitwisselen. Waar kunnen ze nog met hun vraag terecht?
‘Uiteraard is dat problematisch, en het is een zeer moeilijke doelgroep. Vanuit ATD gaan we naast deze mensen staan, zoals we dat met andere mensen in armoede doen, om samen met hen de drempels te zien die ze ervaren. Dat vergt een groot inlevingsvermogen en het vermogen om niet te oordelen. Doorverwijzen naar hulpverlening ligt moeilijk, en de samenleving staat dikwijls ook heel afwijzend tegenover de overlevingsstrategieën die bij die mensen ingebakken zitten. Je kunt met hen eigenlijk enkel aanklampend en begeleidend werken. Bij repressie of te veel controle pakken die mensen hun biezen, en zo verleg je het probleem. Mechelen heeft voor die gezinnen de GO-teams, die inzetten op het wegwerken van financiële schaarste, zodat er ruimte vrijkomt op andere domeinen. Zulke experimenten zijn waardevol en verdienen bredere toepassing. Daarnaast kun je blijven investeren in onder andere de behandeling van drugproblematiek of psychische kwetsbaarheid enerzijds en de armoede anderzijds, en dan hopen dat je op het kruispunt van de twee al meer antwoorden vindt dan nu.’ —
Armoedebestrijding: wat zijn structurele quick wins waartoe lokale besturen kunnen bijdragen?
‘Vul geen brooddozen, schaf ze af. Zorg voor gezonde warme maaltijden op school, voor alle kinderen, gecombineerd met een verbod op frisdrank. Daar geloof ik erg in. Het komt alle kinderen ten goede en is een maatregel met een grote positieve impact op de actieve bevolking op langere termijn, op het vlak van gezondheid en gezondheidszorg. Een quick win, maar toch blijven we dat nalaten.
‘Maak een fysieke loketwerking voor cliënten en hulpverleners verplicht, minstens als alternatief voor het digitale loket. Ga wat op de rem staan bij die hele digitalisering, want niet iedereen is mee. Kwetsbare personen die met hun hulpvraag niet langs een digitaal loket geraken, haken niet zelden af. Problemen en casussen die eerst nog beheersbaar waren, etteren daardoor verder, worden complexer en dreigen op den duur volledig te ontsporen. Sommige gemeenten en steden richten digipunten in, die bijstand bij het digitale luik helpt aanzienlijk maar zal de noodzaak van een fysiek loket nooit helemaal kunnen wegwerken.’’
‘Herstel het contact tussen mensen door ontmoetingsplekken ter beschikking te stellen van verenigingen. Sinds de coronaperiode en de energiecrisis stoten gemeentebesturen lokalen af om kosten te besparen, of vragen ze verenigingen om financieel bij te dragen. Dat is een ongelukkige tendens. De subsidies van armoede- en andere verenigingen zijn vaak niet van dien aard dat ze zelf in ruimtes kunnen voorzien. De winst van een sterk sociaal weefsel zit nochtans wel bij de gemeente.’
‘Trek de uitkeringen een stuk op en de oplossing voor armoede komt al een heel eind dichterbij. Als dat geen quick win is!’
Pieter Plas is hoofdredacteur Lokaal | Beelden Stefan Dewickere
Voor Lokaal 10 | 2023