De sociale ongelijkheid in het Vlaams onderwijs is groot. Kwetsbare kinderen vinden moeilijker hun weg op school. Wij praatten met Ides, Isabelle, Sven en Tineke, die met hun engagement armoede in het onderwijs aanpakken. Een gesprek over bruggen bouwen en kansen creëren.
Verschillend referentiekader
Leerkrachten weten vaak niet wat het is om in armoede te leven. Er is een grote kloof tussen de thuiscultuur van mensen in armoede en de waarden en normen die in het onderwijs gelden. Isabelle, leerkracht lager onderwijs: “Sommige leerkrachten zien kwetsbare ouders die kwaad zijn en denken dan: ‘Dat zijn slechte armen, daar willen we niet veel voor doen’. Zo’n leerkrachten zien dan niet dat die mensen meestal zelf gekwetst geweest zijn door een schoolervaring, dat zij daarom soms zo reageren. Ik wil leerkrachten die zich niet bewust zijn van hun vooroordelen aanspreken op een manier dat ze zich niet aangevallen voelen maar toch inzichten krijgen.”
“Ik wil leerkrachten die zich niet bewust zijn van hun vooroordelen aanspreken op een manier dat ze zich niet aangevallen voelen maar toch inzichten krijgen.”
Leerkrachten mogen niet blind zijn voor armoedesignalen in hun klas: laat ze een armoedebril opzetten. Tineke, schepen van onder meer armoede en onderwijs in Zele: “Op een oudercontact nodig je alle ouders uit en als je ze niet allemaal hebt gezien, ben je ontgoocheld . Maar dan moet je je de vraag stellen: hoe komt dat? De kinderen thuislaten is geen evidentie voor een alleenstaande ouder, laat staan voor mensen die in ploegen moeten werken of niet om verlof durven te vragen. Al die redenen worden gezien als een gebrek aan betrokkenheid, terwijl dat echt niet het geval is.”
Isabelle heeft als leerkracht en medestander van ATD Vierde Wereld goede contacten met enkele gezinnen in armoede. Het belangrijkste in deze relaties is vertrouwen, zegt ze, wat ook door Tineke wordt bevestigd: “Een vertrouwensrelatie tussen ouders en leerkrachten is noodzakelijk, ze hebben tenslotte hetzelfde doel: hun kinderen de beste kansen geven.” Ook een goede communicatie in beide richtingen is heel belangrijk, weet Ides, academicus: “Veel hangt af van de inspanningen die scholen en ouders leveren om elkaar te leren kennen. Als een leerkracht zijn of haar leerlingen niet goed kent, gaat die zich allerlei zaken inbeelden die niet waar zijn.”
Sven is kleuterleraar in Schaarbeek. Zijn school nam al verschillende initiatieven om de ouders financieel te ontlasten: sommige kinderen hoeven geen warme maaltijden te betalen, er is een fonds dat een deel betaalt van de schoolkosten en elke kleuter krijgt ’s middags soep. Omdat mensen in armoede vaak een beperkt sociaal netwerk hebben, wil zijn school ook dit probleem aanpakken. Sven: “Met Café BlaBla willen we de ouders in de school krijgen om met andere ouders te babbelen. En volgend schooljaar beginnen we met een fietsbibliotheek waar kinderen fietsen kunnen uitlenen en repareren, samen met de ouders.”
De coronapandemie deed geen goed aan de sociale kloof in het onderwijs. De leerachterstand bij kwetsbare kinderen werd alleen maar groter. Sven: “Er waren gezinnen die tijdens de lockdown maar 1 smartphone of computer hadden. Daarom besloot ik allemaal spelletjes te maken op papier. Kinderen konden zelfstandig werken en ouders vonden het leuk dat ze veel materiaal hadden. Als de ouders het materiaal niet konden komen halen, bracht ik het naar hen met mijn bakfiets.”
De school als deel van het geheel
Schoolpoortmomenten zijn toegankelijk en goed voor spontane babbels, maar het is niet voldoende om ouders echt te betrekken bij de school. Ides: “5 minuten aan de schoolpoort? Dat is voor mij een voorbeeld van te beperkte communicatie, zeker als het over delicate zaken gaat zoals schoolrekeningen.” Sven vult aan: “Er zijn scholen waar leerkrachten zeggen: ‘Als ouders ons nodig hebben, kunnen ze ons vinden’. Nee, leerkrachten moeten klaarstaan en tonen dat ze openstaan voor een babbel.” Op zijn school kwam er onlangs een Oekraïense mama haar zoon inschrijven: “Het viel me op hoeveel mensen zich engageren voor dat gezin. Vijf organisaties zorgen voor die vrouw , maar ze communiceren niet met elkaar en spreken geen Oekraïens of Russisch. Ik heb die vrouw voorgesteld aan een Russische mama bij ons op school en haar zoon wordt nu opgevangen door een Russisch gezin. Er zijn zoveel mensen bezig met kansarmoede en er is zoveel informatie, maar ik vraag me dikwijls af: die info, komt die terecht bij de mensen die het nodig hebben?”
De gemeente Zele heeft twee brugfiguren voor haar centrumscholen. Zij vormen de brug tussen thuis, de school en de buurt. Brugfiguren zetten een armoedebril op en durven leerkrachten confronteren als het nodig is, maar ze steunen hen ook als er bijvoorbeeld een misverstand is met de ouders. Ze werken aan de ouderbetrokkenheid op school, maar slaan ook een brug tussen ouders uit verschillende milieus. Zo zijn er de ouderbabbels, legt Tineke uit: “We nodigen ouders uit op school om hen op een laagdrempelige manier te laten kennismaken met de schoolafspraken of om hen info te geven over bijvoorbeeld het zomeraanbod van de speelpleinwerking. Het is belangrijk dat ouders gezien worden als ouders. Daarom zou elke leerkracht een brugfiguur op zichzelf moeten zijn.” Sven gaat akkoord: “Als ouders naar mij komen met een vraag, wil ik die zelf kunnen beantwoorden en niet zeggen ‘ah, daarvoor moet je bij die persoon zijn’. Wij zijn partners in de opvoeding van hun kinderen. Zij vertrouwen ons het allerbelangrijkste in hun leven toe, dus waarom zouden wij ook geen brugfiguur kunnen zijn?” Kansarme kinderen die bevriend geraken met kansrijke kinderen, dat is ook bruggen slaan, aldus Ides: “Kansarme kinderen zitten geconcentreerd in kansarme scholen en dat is een van de oorzaken waarom die sociale ongelijkheid zo hardnekkig is. De gemiddelde sociale afkomst van de medeleerlingen heeft meer invloed op studieresultaten dan de eigen sociale herkomst. Leerlingen krijgen steun van elkaar en zien rolmodellen in elkaar.”
“Wij zijn partners in de opvoeding van hun kinderen. Zij vertrouwen ons het allerbelangrijkste in hun leven toe, dus waarom zouden wij ook geen brugfiguur kunnen zijn?”
De gemeente Zele startte onlangs een kansenplatform (of lokaal overlegplatform) op. Dat is een netwerk waarbij alle relevante actoren, zoals ervaringsdeskundigen in de armoede, armoedeverenigingen en scholen, samen rond de tafel zitten om de kansen van kinderen in het onderwijs te vergroten. Een initiatief dat in heel Vlaanderen zeer sterke resultaten boekt.
Verschillende rugzak
De grote vakantie in het onderwijs kan bij kinderen in armoede voor een breukmoment zorgen. Kansrijke leerlingen boeken in die periode vooruitgang, bijvoorbeeld omdat ze een intensiever cultuuraanbod krijgen, terwijl kansarme kinderen achteruitgaan. De overgang naar een nieuwe fase in de schoolcarrière van kinderen, zoals naar kleuteronderwijs en naar lagere school, houdt ook risico’s in. Ides: “Veel kinderen van kansarme ouders gaan niet naar de kinderopvang omdat (één van beide) ouders niet werken en/of omdat er financiële drempels zijn. Kinderen maken in de kinderopvang een stuk socialisatie mee en ontwikkelen zich via spel. Ik pleit voor een soort van versmelting tussen kinderopvang en kleuteronderwijs, zodat je 1 doorlopende lijn krijgt vanaf de leeftijd van 0 of 1 jaar tot 12 jaar.” De grote onderwijsongelijkheid begint al vanaf de geboorte, daarom moeten er volgens Tineke meer middelen naar de kinderopvangsector gaan: “Kinderen starten met een verschillende rugzak.Bij velen is die rugzak gewoon leeg of gevuld met andere zorgen. Vandaag ondervinden leerkrachten een enorm hoge druk om heel veel dingen recht te trekken die eigenlijk al scheefgegroeid zijn. Dat maakt de job van een leerkracht zeer moeilijk.”
“Kinderen starten met een verschillende rugzak en bij velen van hen is die rugzak gewoon leeg of gevuld met andere zorgen.”
Ook bij de overgang naar het eerste leerjaar ligt de druk hoog. Isabelle: “Er wordt van ouders en hun kinderen uit het eerste leerjaar veel verwacht. Ze moeten lezen en thuis ook oefenen. Een leerkracht zei: ‘Ik vind het erg dat het eigenlijk al een drama is wanneer een kind een week ziek is ’. Voor veel ouders is lezen niet meteen een gewoonte, je moet daar de tijd voor nemen. Dat zorgt al voor een kloof.” Sven is leerkracht in de derde kleuterklas en weet dat de overgang naar het eerste leerjaar veel risico’s inhoudt. Daarom bereidt hij ook de ouders goed voor. Hij legt hun uit wat de doelstellingen zijn en hoe hun kinderen die al spelend gaan waarmaken. Dan toont hij de ouders hoe ze zelf op een juiste manier aan de slag kunnen gaan. Hij gaat ook in gesprek met de leerkracht van het eerste leerjaar en ze leren van elkaars werkwijze: “Wij moeten leren wie onze kinderen zijn en kunnen dan pas de juiste acties ondernemen op hun niveau met het oog op kansrijk onderwijs.”Zo is er de KOALA-test die het niveau van het Nederlands test bij kinderen die van de kleuterklas naar de lagere school gaan: “Als je kansarmoede wil aanpakken, moet je vooral geen test afnemen. Je veronderstelt dan immers dat iedereen bij die test van dezelfde basis vertrekt, maar dat is niet zo.” Ides: “Inderdaad, de KOALA-test is een van de zovele testen. Vlaanderen is geobsedeerd door de testcultuur. Testen worden voortdurend gebruikt om te selecteren. Dat demotiveert leerlingen, niet alleen zij die het moeilijk hebben, maar ook sterke leerlingen omdat zij gefrustreerd geraken door de concurrentiesfeer waarin die testen verlopen. Noord-Europese landen testen ook, maar veel minder en testen worden pas gebruikt vanaf de leeftijd van 9 jaar, om te oriënteren.”
Het is belangrijk dat kinderen zin krijgen om een taal te leren en niet het gevoel hebben dat hun moedertaal niet gewaardeerd wordt op school. Anders kan dat een averechts effect hebben op het leren van het Nederlands. Voor Isabelle en Sven zijn verschillende talen op school een verrijking: “Op de speelplaats praten kinderen de taal die ze willen.”
“Vlaanderen is geobsedeerd door de testcultuur. Testen worden voortdurend gebruikt om te selecteren. Dat demotiveert leerlingen.”
Sven kreeg tijdens zijn lerarenopleiding een rondleiding in de moskee van Beringen, een initiatief om de studenten kennis te laten maken met het multiculturele België. “Dat was een goed initiatief, maar er is meer nodig. Een opleiding van drie jaar is daarvoor echter veel te kort. Leerkrachten moeten leren wat armoede echt is.” Tineke: “Tijdens de lockdown in maart 2020 is de leerkracht van mijn dochter bij elke leerling afzonderlijk gaan kijken of ze de digitale middelen en kennis hadden om aanwezig te zijn op het zoommoment met heel de klas. Die leerkracht had aandacht voor kwetsbare leerlingen omdat ze als stagiair studieondersteuning aan huis had gegeven. Die ervaring is haar altijd bijgebleven. We moeten stages met kwetsbare kinderen inplannen in de lerarenopleiding.” Isabelle gaat akkoord: “Als medestander van ATD Vierde Wereld leer je wat armoede is. Je kent de gezinnen van een andere kant, je kent hun verwachtingen en hun strijd en je weet welke moeite ze doen. Je begint dingen te zien, je begrijpt wat ze doormaken. En je gaat er niet mee spotten.” Ides besluit: “Inzake diversiteit is de praktijk heel belangrijk, maar ook de reflectie op de praktijk. Waarom is omgaan met diversiteit moeilijk? Wat zijn goede strategieën om dat aan te pakken? Omgaan met diversiteit is een eeuwige oefening. Het is een worsteling met je eigen vooroordelen, die je zoveel mogelijk moet proberen af te werpen. Dat leer je niet uit boeken, maar uit voortdurende training en reflectie.”
Ides Nicaise is professor emeritus sociaal beleid aan de KU Leuven. Door zijn onderzoek over armoede kwam hij in het onderwijsveld terecht. In de richting pedagogische wetenschappen gaf hij het vak levenslang leren en gelijke kansen. Hij is sinds zijn studententijd medestander en momenteel ook voorzitter van ATD Vierde Wereld Vlaanderen. “De EU-Kindgarantie wil op 5 domeinen – kinderopvang, onderwijs, woonst, voeding en gezondheidszorg – armoede aanpakken door kinderen zo laagdrempelig mogelijk en kosteloos toegang te geven tot basisdiensten. Dat klinkt veelbelovend. Op Vlaams niveau moeten de onderwijsdepartementen nauw samenwerken om armoede te bestrijden.” |
Isabelle Maes rondt haar carrière als leerkracht godsdienst in het lager onderwijs in Kortrijk en Spiere-Helkijn af. Ze is sinds 1983 medestander van ATD. “Armoedebestrijding is niet alleen kinderarmoede aanpakken. Enkel door het hele gezin erbij te betrekken komen we tot een duurzame oplossing voor armoede.” |
Sven Lejeun is kleuterleider in Schaarbeek. Hij werkte als vrijwilliger bij verschillende armoedeverenigingen. “Armoede bestrijden kan enkel door met mensen te praten die het meemaken. Alle armoedeverenigingen moeten samenwerken om dit doel te verwezenlijken.” |
Tineke Lootens studeerde pedagogische wetenschappen – onderwijskunde. Ze kreeg de kans om in het kleuter – en lager onderwijs te werken en in de lerarenopleiding les te geven. Daarnaast deed ze vrijwilligerswerk bij Welzijnsschakels. Sinds 2019 is ze in Zele schepen van onder meer onderwijs, armoedebestrijding, gelijke kansen en gezin. “Er moeten meer middelen naar kinderopvang gaan en we moeten armoedeorganisaties meer structureel steunen in hun werking als we willen dat mensen in armoede een stem blijven krijgen.” |
Interview: Kris Verhaegen
Tekst: Marte Lorent