Georges de Kerchove hing in 2013 zijn advocatentoga aan de haak, trok zijn wandelschoenen aan en was drie maanden onderweg naar Santiago de Compostella. Hoe zou hij zijn tijd zinvol besteden nu hij met pensioen ging? Al lopend kwam het antwoord en toen hij iets later de vraag kreeg om lid te worden van het Nationaal Team van ATD Vierde Wereld België, heeft hij ja gezegd. Vijf jaar lang schreef hij het editoriaal voor dit blad. We praten met deze Brusselaar over wat hem raakt en motiveert.
Je was voordien jarenlang voorzitter van ATD Vierde Wereld België en je slaagde er ook in je engagement sterk te verweven met je loopbaan als advocaat. Hoe is dat gegroeid?
Ik was een twintiger toen ik André Modave leerde kennen. Hij woonde in een verkrotte steeg in Molenbeek. Ikzelf worstelde toen met mijn rechtenstudies. Ik wilde niet zomaar in de voetsporen treden van mijn vader die advocaat was. De mensen waarmee André contact had, deden me toch inzien hoe zinvol dat kon zijn. Ik werd advocaat voor ‘Jan met de pet’.
In die beginperiode trok ik met André naar de Samaritanessenwijk in de Marollen. We hadden gehoord dat hulpverleners het wilden opgeven: ‘We kunnen daar niets meer doen, de mensen zitten er de ganse dag op café.’ André wilde toch erheen. In die tijd had ATD ook een alfabetiseringsproject lopen. We gingen naar de cafés en ontmoetten er Jean-Paul. Hij was veertig maar had nooit leren lezen en schrijven. We zeiden dat de cursus ook voor hem was. “Als hij mag meedoen, dan zal het wel een school voor ezels zijn” hoorden we. Iedereen was ervan overtuigd dat hij het niet zou aankunnen. Maar Jean-Paul deed het wel. Twee jaar later haalde hij een papier uit zijn jaszak. Het was de eerste keer dat hij, met anderen erbij, iets las. Er viel een ‘gewijde stilte’. Het was indrukwekkend. Sindsdien weet ik dat mensen in staat zijn hun grenzen te verleggen. Ik vond dat ik Jean-Paul eer moest doen en ook mijn grenzen verleggen. Dat heeft mij gemotiveerd om een boek te schrijven over de beginperiode van ATD Vierde Wereld in België. (*)
Je zoekt houvast in wetteksten. Mensenrechten zijn een hefboom om armoede uit te roeien. Maar er is meer nodig, schreef je?
Dat armoede een schending is van mensenrechten, is een sterk idee van Joseph Wresinski, dat ik mee kon uitwerken. André Modave sprak toen voortdurend over Wresinski, de stichter van ATD Vierde Wereld. Het leek wel zijn goeroe, dus had ik helemaal geen zin om die man te ontmoeten en overstelpt te worden met theorieën. Uiteindelijk ging ik toch mee naar Parijs. Het werd het omgekeerde van wat ik verwachtte. Wresinski peilde naar mijn inzichten, vroeg me wat ik wist over armoede, en maakte notities. Hij vroeg me om dat idee van mensenrechten verder uit te werken en een tekst te schrijven voor Igloo (Franstalig tijdschrift van ATD in de beginperiode). Dat heb ik gedaan en dat thema heeft me nooit meer losgelaten.
Maar het heeft me ook geleerd dat de strijd tegen armoede niet kan teruggebracht worden tot enkel een juridische strijd. Zoals relaties in je gezin meer zijn dan een optelsom van rechten en plichten die je hebt tegenover elkaar, zo moet je ook in de samenleving werken aan een gemeenschappelijke toekomst waarin iedereen een plaats heeft. Het voorlaatste rapport van het Steunpunt gaat over armoede en burgerschap. Als je alleen maar als last beschouwd wordt, kan je geen burger zijn. Mensen in armoede willen ook meebouwen aan de samenleving.
In december 2020 noemde je de toestand zorgwekkend maar toch schreef je een hoopvol editoriaal: ‘alsmaar meer mannen en vrouwen die het hoofd hoog houden’. Wat bedoelde je precies?
Die moed die ik indertijd zag bij Jean-Paul, die zie ik nog altijd en die blijft me verbazen. Ik zag de voorbije jaren hoe mensen deelnemen aan volksuniversiteiten of aan vergaderingen bij het Steunpunt voor bestrijding van armoede en bestaansonzekerheid. Gezien de moeilijke omstandigheden waarin ze leven, kost dit hen veel energie. Ze nemen daar het woord. Dat lijkt vanzelfsprekend maar dat is het niet voor mensen die nooit serieus genomen werden en weten dat het risico bestaat dat iemand hen de grond inboort met de opmerking dat wat ze zeggen onbelangrijk is en naast de kwestie.
Wat je zorgen baart, is dat mensen in armoede de laatste jaren steeds meer gecontroleerd worden op fraude. Wat is er aan de hand?
Voor alle duidelijkheid: ik ben tegen fraude, maar wie bedacht die definitie? Ik zie daar grove onrechtvaardigheden ontstaan. Met uitkeringen beneden de armoedegrens krijgen mensen de boodschap ‘trek uw plan’. Dat doen ze ook maar dan krijgen ze te horen ze dat ze reglementen overtreden. Iemand zei me: “Eerst maakten ze bedelaars van ons, nu zijn we criminelen”. Samenwonen bijvoorbeeld en je uitkering samen leggen, dat mag niet. Je moet inleveren. Dat is ‘de prijs van de liefde’. Voor mensen met een handicap erkent men nu eindelijk dat dit niet redelijk is. Maar het onderscheid dat in de middeleeuwen gemaakt werd tussen goede en slechte armen, daarvan raken we maar niet verlost.
Mensen in armoede verzetten zich altijd op een of andere manier tegen die armoede. Hoe probeerde je dat te versterken?
Mensen zoeken uitwegen maar revolteren soms en kunnen daardoor nog meer in de problemen raken. Omgekeerd worden ze soms gekneveld door de armoede. Ze kunnen niet meer spreken, niet meer denken, ze raken verlamd. Het is belangrijk dat verzet gehoord wordt. Ik zie mijzelf als een tolk. De taal van mensen in armoede wordt vaak niet begrepen. Ik probeer wat zij te zeggen hebben een plaats te geven in het publieke debat, met artikelen in tijdschriften en kranten, in gesprek met mensen die verantwoordelijkheid dragen. Daarbuiten heb ik natuurlijk ook veel acties juridisch ondersteund.
We vroegen – met succes – de afschaffing van de wet die landloperij strafbaar maakte. Tegen maatregelen die steden namen om bedelaars te verjagen spanden we rechtszaken aan. Onlangs gaven we onze visie over de stand van de Mensenrechten in België in het raam van het periodiek onderzoek dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties voert. Er zijn ook specifieke acties geweest, bijvoorbeeld tegen verhuurders die bewoners uitzetten zonder vonnis, tegen OCMW’s die weigeren aanvragen te registreren of geen bijstandsuitkering willen toekennen aan daklozen.
Vijf jaar lang stippelde je mee de weg uit voor de beweging in België. Hoe kijk je daar op terug?
Het was als een orkest, we moesten eerst onze violen gelijk stemmen. Marijke, Carine, Brendan, Thibault en ikzelf, we vormden een Nationaal Team met een Vlaamse, een Waalse, een Brit, een Fransman en een Brusselaar, op de koop toe met uiteenlopende leeftijden. We moesten beslissingen nemen, organisatorisch liep het soms mis, maar het is vooral de zorg om mensen die me bijblijft, de aandacht voor wat elk van ons meemaakt. De armsten als referentie nemen, dat is tegen de stroom in roeien. Het is een beetje de kwadratuur van de cirkel. Je wilt vooruit, je wilt dat het verandert, maar je moet ook zorgen dat iedereen mee is, je moet soms op je stappen terugkomen, herhalen, zorgen dat wie het moeilijk begrijpt ook kan volgen. Dat was voor mij vaak confronterend. Dan dacht ik aan het Bijbels beeld van de herder die zijn kudde in de steek laat om het verloren schaap te zoeken. Ik heb veel mensen ontmoet, een grote samenhang gevoeld en kunnen werken in een omgeving die ik ervaren heb als een land van vrijheid.
Interview: M.T. Poppe
(*) G. de Kerchove, Les gueux sont des seigneurs, Editions Vie Ouvrière, Bruxelles 1992