Professor Ides Nicaise aan het werk tijdens een bijeenkomst rond Waarheid of fabel – subthema werk
Is een samenleving zonder langdurige werkloosheid mogelijk? Een experiment in Frankrijk zoekt het uit. En bij ons? Professor Ides Nicaise is overtuigd dat er voldoende werk is voor iedereen. Daarvoor zijn sociale investeringen nodig maar die betalen zichzelf terug.
Nu de economie en de werkgelegenheid in Europa aantrekken, wordt er opnieuw luidop gedroomd van werk voor iedereen. Eén van de verkiezingsbeloften van Angela Merkel vorig jaar was de terugkeer naar volledige tewerkstelling tegen het jaar 2025. In België echode Vicepremier en Minister van Werk Kris Peeters dat dit ook bij ons haalbaar moest zijn. Sommige commentatoren haalden ongelovig de schouders op. Maar waarom zouden we dat idee niet met beide handen aangrijpen? En zouden we niet voor één keer beginnen met de grootste uitdaging: de langdurige werkloosheid uitbannen? Onze beleidsmakers willen de armoede terecht liever bestrijden met werk dan met uitkeringen. Alleen pakken zij het langs de verkeerde kant aan, door de uitkeringen af te bouwen, werklozen in een keurslijf te dwingen en mini-jobs te scheppen. Het recht op arbeid is een mensenrecht, en het houdt ook de vrije keuze van werk in, degelijke lonen en arbeidsvoorwaarden, en bescherming tegen werkloosheid. Geen mini-jobs dus, geen honger-uitkeringen, geen verplichte gemeenschapsdienst, enzovoort.
Elke mens kan een nuttige bijdrage leveren aan de samenleving
In Frankrijk werd twee jaar geleden, op 29 februari 2016, een wet gestemd die – startend in tien piloot-regio’s – lokale overheden betoelaagt om werk te maken van ‘zones zonder langdurige werkloosheid’ (territoires zéro chômeurs de longue durée – zie www.tzcld.fr).
Uitgangspunt is de overtuiging dat niemand ‘niet inzetbaar’ is: elke mens kan een nuttige bijdrage aan de samenleving leveren, ook laaggeletterde en langdurig werkloze mensen – op voorwaarde dat het aangeboden werk vertrekt van hun mogelijkheden en aspiraties, en hen groeikansen biedt. Andere principes van de wet zijn dat er voldoende werk is voor iedereen, en voldoende middelen om dat werk ook te vergoeden. Alleen moeten die middelen en dat werk gecombineerd worden tot betaalde banen. Het is een kwestie van politieke wil, en van een geschikt kader dat sociale ondernemers kansen biedt. Concreet worden de banen samen gefinancierd door de centrale en lokale overheden, terwijl ze op termijn ook eigen inkomsten opleveren.
Om de nodige nieuwe banen te scheppen worden niches van lokale behoeften onderzocht, en wordt concurrentie met bestaande diensten nauwkeurig vermeden. Sectoren met veel niet-vervulde behoeften zijn bijvoorbeeld de diensten aan personen of bedrijven, bio-tuinbouw, de kringloop-economie, sport-recreatie-cultuur-toerisme, onderhoud, kleine renovatiewerken… En om het werk op maat van elke werkzoekende te snijden, worden de mogelijkheden van elke langdurig werkzoekende in kaart gebracht. Specifieke sociale ondernemingen (‘entreprises à but d’emploi’) zorgen voor integratietrajecten met omkadering en opleiding. De betrokken werknemers krijgen een contract van onbepaalde duur tegen (minstens) het minimumloon.
Het gunstig effect van sociale tewerkstelling
Sommige vrijemarkt-economen fronsen de wenkbrauwen bij zo’n aanpak: zij vrezen voor inefficiënties, dure maatregelen die leiden tot verhoging van de belastingdruk en concurrentievervalsing tegenover gewone bedrijven. Dat is te kort door de bocht. De arbeidsmarkt mag geen vrije markt zijn die louter werkt volgens de wetten van vraag en aanbod: het recht op arbeid als mensenrecht vereist overheidstussenkomst en beschermende regels. Bovendien hoeft de betrokken doelgroep niet levenslang in die sociale tewerkstelling te blijven: na enkele jaren is doorstroming naar niet-gesubsidieerde banen voor velen mogelijk. En er zijn zelfs aantoonbare efficiëntie-winsten. Langdurige werkloosheid is immers vaak schadelijker voor de economie dan sociale tewerkstelling: ze maakt mensen ziek, soms zelfs levenslang afhankelijk. Ze leidt tot sociale spanningen, soms zelfs tot geweld of criminaliteit. Grootschalige langdurige werkloosheid drukt het verbruik, waardoor de economie achteruit boert. De kinderen van langdurig werklozen hebben het moeilijk op school en komen op hun beurt vaak in armoede terecht. Meerdere studies tonen aan dat kwaliteitsvolle integratietrajecten voor langdurig werklozen zelfs op vrij korte termijn gunstig zijn voor het overheidsbudget: ze verlichten de uitgaven voor sociale zekerheid en verhogen op termijn de sociale bijdragen en belastingopbrengsten. In die zin gaat het om rendabele ‘sociale investeringen’.
Van onderuit werken om de langdurige werkloosheid tot nul te herleiden
In eigen land lanceerde de Christelijke vakbond ACV vorig jaar het idee van een ‘recht op een basisbaan’ na twee jaar werkloosheid. Daarmee werd opnieuw aangeknoopt bij maatregelen zoals het vroegere ‘Derde Arbeids Circuit’ (DAC) of de Nederlandse Melkert-banen: maatregelen die wel tekorten vertoonden maar die vooral gebaseerd waren op een economische visie waarin de waardigheid van kwetsbare groepen centraal stond. In de ‘territoires zéro chômeurs de longue durée’ wordt van onderuit gewerkt, op lokaal niveau, maar gaat men een stap verder: de ambitie is om de langdurige werkloosheid tot nul te herleiden. Economie, armoedebestrijding en de realisatie van mensenrechten kunnen echt hand in hand gaan.
Ides Nicaise (ides.nicaise@kuleuven.be)